Spring naar inhoud

Vroege en late complicaties en bijwerkingen van de operatie

In de eerste postoperatieve dagen na een bariatrische ingreep zijn veelvoorkomende klachten misselijkheid, braken, obstipatie en diarree.

Misselijkheid en braken 
Misselijkheid en braken ontstaan voornamelijk door het niet adequaat opvolgen van de voedingsadviezen; In kleine porties rustig te eten, goed te kauwen en niet gelijktijdig te eten en te drinken. Na de ingreep dienen patiënten minimaal één week lang vloeibare/gladgebonden voeding tot zich te nemen, na deze periode dit langzaam uit breiden en bij klachten terug gaan op vloeibare voeding. Wanneer bij de patiënt ook sprake is van pijn in het epigastrio, is een ulcus op de anastomose vaak de oorzaak. Het is daarom van belang dat de patiënten na een ingreep geen NSAID’s gebruiken, om het risico op ulcera te verkleinen. Tevens gebruiken patiënten drie maanden tot een jaar na de ingreep standaard een protonpompremmer en op indicatie langer of een dubbele dosering. Alle patiënten zijn voorafgaand aan de ingreep getest op de Helicabacter pylori-bacterie, die indien aanwezig eerst wordt behandeld.

Obstipatie en diarree 
Obstipatie wordt vaak veroorzaakt door de minimale vocht- en vezelinname. Vooral in de beginperiode is het voor de patiënt lastig om voldoende vocht binnen te krijgen. We adviseren dan ook om regelmatig kleine hoeveelheden te drinken en voldoende vezels in te nemen. Deze kunnen worden aangevuld met psylliumzaad (Metamucil) en bij onvoldoende effect met een macrogol laxans. Diarree kan verschillende oorzaken hebben. Na een bariatrische ingreep waar het duodenum wordt omgeleid, kunnen de galzouten niet in zijn geheel door de dunne darm worden opgenomen. Hierdoor komen er galzouten in de dikke darm terecht die diarree veroorzaken. Daarnaast is een veelvoorkomende oorzaak de verergering van de reeds bestaande lactose-intolerantie of het prikkelbare-darmsyndroom. Tevens kan er sprake zijn van een bacteriële overgroei, die ontstaat door het verstoorde evenwicht tussen de darmflora en bacteriën. Dat kan leiden tot een verminderde opname met als gevolg diarree. Andere minder vaak genoemde oorzaken zijn diverticulitis en wanneer de clostridiumbacterie de overhand krijgt in de darmflora. In het algemeen kunnen diarreeklachten worden behandeld met aanpassingen in de voeding, patiënten krijgen het advies vette en suikerrijke voeding te vermijden, vezelrijk te eten en probiotica te starten. Wanneer er sprake is van waterdunne diarree kan er eventueel een half uur voor de maaltijd met loperamide worden gestart. Dumpingklachten kunnen tevens diarree veroorzaken. Door de verbeterde voedingsaanpassingen kan hier echter steeds beter op in worden gespeeld. Indien patiënten waterdunne diarree hebben, meer dan 10 keer op een dag, is dit een reden van doorverwijzing naar het CON, waar verdere diagnostiek zal worden verricht en behandeling wordt gestart.

Dumpingsyndroom 
Dumping komt voornamelijk voor na een (Mini) Gastric Bypass. Na een Gastric Sleeve-operatie is het risico op dumping minder dan 1%. Dumping kan worden onderverdeeld in een vroege en een late dumping. Vroege dumping ontstaat doordat er geen pylorus tussen de nieuwgevormde maagpouch en jejunum aanwezig is. De voeding zakt te snel en in te grote hoeveelheden naar het jejunum. Hierdoor wordt er veel vocht uit het lichaam onttrokken en kunnen er klachten ontstaan in de vorm van krampende pijn, diarree, hartkloppingen, duizeligheid en sufheid. Late dumpingklachten presenteren zich ongeveer anderhalf tot twee uur na de maaltijd. Doordat de voeding sneller in de dunne darm komt produceren de cellen van de dunne darm te veel darmhormonen (incretines) waardoor de afgifte van insuline wordt overgestimuleerd. Er wordt dan nog insuline aangemaakt terwijl de bloedsuikers al uit de bloedbaan zijn, met als gevolg hypoglykemie. Patiënten met het dumpingsyndroom wordt geadviseerd hun voeding aan te passen. Hierbij moeten vetten en suikers worden vermeden, moet de voeding in kleine porties worden ingenomen met zes tot acht eetmomenten per dag en moet de patiënt met name rustig eten. Wanneer er sprake is van hypoglykemie moeten er voornamelijk producten worden gegeten met een laag-glycemische index. Verwijs patiënt hiervoor door naar een diëtiste. Wanneer er onvoldoende resultaat wordt behaald met voedingsadviezen, is het raadzaam patiënten door te sturen naar het CON.

Galstenen 
Verschillende studies tonen aan dat tussen de 5,7 en 11,8% van de patiënten na een bariatrische ingreep te maken krijgt met symptomatisch galsteenlijden. Galstenen worden in verband gebracht met overgewicht, maar ook met een snelle en forse gewichtsreductie. Indien er bij patiënt sprake is van galstenen, kan de patiënt worden doorverwezen naar een ziekenhuis in de buurt.

Interne herniatie 
Na een bariatrische ingreep zijn er verscheidene mesenteriale defecten waar de dunne darm in beknelling kan raken. De patiënt ervaart met name na de maaltijd pijnklachten, in circa eenderde van de gevallen zijn dit klachten van een acute obstructie. In beide gevallen moet een patiënt worden doorverwezen naar het CON.

Stenose 
Een zeldzame complicatie na een Gastric Bypass-operatie is een stenose. Er ontstaat een vernauwing tussen het nieuwgevormde pouch en dunne darm. De oorzaak van het ontstaan is vaak niet geheel duidelijk. Vaak heeft het te maken met meerdere factoren, zoals onvoldoende bloedtoevoer, littekenvorming maar ook NSAID-gebruik en roken. De klachten presenteren zich voornamelijk in een moeizame inname van voedsel, het gevoel dat het eten moeizaam zakt, misselijkheid en braken vrij snel na de voedselinname. Vaak kan een stenose worden behandeld door middel van endoscopische dilatatie. Bij een verdenking op een stenose is het van belang om de patiënt terug te verwijzen naar het CON.

Ondervoeding 
Bij ongeveer 0 - 13% van de patiënten is er na een Gastric Bypass-operatie sprake van een eiwitondervoeding. Ondervoeding wordt gekenmerkt door hypoalbuminemie, vitaminen-en mineralendeficiëntie, verminderde spierkracht en een BMI <18. De oorzaken van ondervoeding zijn: malabsorptie, onvolwaardige voeding, bang om te eten, problemen met eten of lijngedrag. De oorzaak van ondervoeding dient goed te worden onderzocht, waarna er een passend behandelplan voor de patiënt kan worden opgesteld. Patiënt moet hiervoor verwezen worden naar het CON.

Gewichtstoename 
Gemiddeld komen patiënten na een jaar circa 5 - 10% aan van wat ze zijn afgevallen. Dit wordt veroorzaakt doordat het eten weer makkelijker gaat en het lichaam gewend is geraakt aan de nieuwe situatie. Indien de patiënten op dit punt zijn aangekomen, is het van belang dat de basisadviezen van kracht blijven en dat zij voldoende beweging blijven houden.